Deze website maakt
bekijk onze algemene voorwaardenFaina Groizberg
Ik ben geboren in 1925 in de stad Zvenigorod in Oekraïne. Toen de oorlog uitbrak, was ik zeven. Mijn vader en zusje waren dienstplichtig en moesten het leger in. Ik bleef thuis bij mijn moeder en oma. We gingen nooit naar buiten, in de hoop dat we onszelf op die manier konden redden, maar de nazi's hadden de adressen van alle Joden. Met dank aan de Oekraïners, die medeplichtig waren. Op een gegeven dag moesten alle Joden, in opdracht van de Duitsers, zich verzamelen in één van de straten die ze in een getto hadden veranderd. Politieagenten schreeuwden: ‘sneller, sneller’. Er waren veel mensen in het getto. We zaten met z’n tienen in een kleine kamer en we kregen één maaltijd per dag: 150 gram brood en een waterige soep.
De persoonlijke bezittingen die mijn moeder en grootmoeder van huis hadden meegenomen, ruilden ze met de politieagenten voor meer eten. Sommige plaatselijke bewoners hielpen ons te overleven door stiekem eten door het hek te wurmen. Het leven was heel zwaar. Zieken werden onmiddellijk gedood, zodat iedereen, ondanks alle ontberingen, altijd aan het werk zou gaan. Alle volwassenen werden aan het werk gezet. Toen mijn moeder ging werken, bleef ik bij mijn oma. We zijn zes maanden het huis niet uit geweest. Daarna brachten ze ons over naar concentratiekamp Numroz. We moesten helemaal daarheen marcheren. We werden met 150 à 170 mensen ondergebracht in een stal. Elke dag moesten we helemaal opnieuw beginnen. We waren allemaal hongerig, zwak en ziek. Om zes uur 's ochtends stonden we op voor het appel en daarna gingen we aan het werk. Een weg plaveien, met onze blote handen. Wat we overdag hadden gemaakt, werd 's nachts door de regen vernietigd. Degenen die niet naar het werk konden lopen, werden voor onze neus doodgeschoten. Op cynische wijze legden ze ons uit dat ze niets aan zieke mensen hadden.
Nadat het Duitse leger de slag om Stalingrad had verloren, begonnen ze in ons kamp mensen dood te schieten. Dat realiseerden we ons toen de politie een grote kuil begon te graven. Ze namen mijn moeder en grootmoeder mee en vermoordden ze, vlak voor mijn ogen. Samen met twee oudere vriendinnen wist ik te ontsnappen. We hoorden de schoten die achter ons werden afgevuurd. We wisten niet waar we heen moesten rennen. We slaagden erin om naar de rivier te rennen en we verstopten ons daar. We lagen daar tot de avond viel en hoorden non-stop schieten. 's Nachts staken we de rivier over en bereikten een onbekend dorp. Een vrouw liet ons binnen, maar om vier uur 's nachts maakte ze ons wakker en vertelde ze ons dat de Duitsers op zoek waren naar de gevangenen die uit het kamp waren ontsnapt, dus renden we weer weg. Ik herinnerde me een vrouw die ons eten bracht als we in het getto waren en we gingen naar haar toe. Ze heeft ons enorm geholpen. Ze kende een 'goede Duitser' die medelijden had met de Joden. Hij regelde dat we Oekraïense paspoorten kregen. Met deze documenten konden we van het ene dorp naar het andere gaan zonder ons te hoeven verstoppen.
Het was een erg koude winter en we hadden geen warme kleren. We gingen in de richting van het kamp, dat ver weg was. Daar ontmoetten we veel mensen die bij ons waren in het vorige kamp. We waren blij dat we in ieder geval een plek hadden om te verblijven en dachten niet dat ze ons de volgende dag konden vermoorden. Dit kamp heette Smilczenski. We waren daar negen maanden. Toen ze weer mensen begonnen te vermoorden, zijn we erin geslaagd om weg te komen. We wisten niet wat we moesten doen of waar we heen moesten rennen. In één van de verlaten gebouwen kwamen we partizanen tegen. Ze hielpen ons werk te vinden in een Duitse suikerfabriek. Niemand wist dat we Joden waren, daardoor hebben we daar kunnen overleven. Toen we hoorden dat onze stad bevrijd was, besloot ik naar huis te gaan. Op de terugweg vond ik mijn vader en zus, en uiteindelijk gingen we samen naar huis. Mijn vader en zus werkten in een weeshuis waar de meeste kinderen Joods waren. Op een gegeven moment bracht mijn vader een veertienjarig meisje mee naar huis dat niet langer in het weeshuis kon blijven. Ze bleef bij ons tot ze trouwde.
Ik ben zelf getrouwd toen ik 18 was en ik heb twee dochters gekregen. In 1992 emigreerde ik naar Israël. Sinds 2005 woon ik heel comfortabel in een Amigour-huis in Be’er Sheva.